KB betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van de veiligheidsadviseur

5 JULI 2006. – Koninklijk besluit betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren.

HOOFDSTUK I. – Algemene bepalingen.
Art. 1-2
Art. 2 VLAAMS GEWEST
Art. 3-4
HOOFDSTUK II. – Aanwijzing en taken van de veiligheidsadviseur.
Art. 5
Art. 5 VLAAMS GEWEST
Art. 6
Art. 6 VLAAMS GEWEST
HOOFDSTUK III. – Scholingscertificaat.
Art. 7-9
HOOFDSTUK IV. – Scholing.
Art. 10-12
Art. 12 VLAAMS GEWEST
Art. 13
HOOFDSTUK V. – Erkenning en verplichtingen van de instellingen die de scholing verstrekken.
Art. 14
Art. 14 VLAAMS GEWEST
Art. 15
Art. 15 VLAAMS GEWEST
Art. 16
Art. 16 VLAAMS GEWEST
Art. 17-18
HOOFDSTUK VI. – Examens.
Art. 19-20
Art. 20 VLAAMS GEWEST
Art. 21
Art. 21 VLAAMS GEWEST
Art. 22-24
Art. 24 VLAAMS GEWEST
HOOFDSTUK VII. – Afgifte van de scholingscertificaten.
Art. 25
Art. 25 VLAAMS GEWEST
Art. 26
Art. 26 VLAAMS GEWEST
Art. 27
Art. 27 VLAAMS GEWEST
HOOFDSTUK VIII. – Verlenging van het scholingscertificaat.
Art. 28-33
Art. 33 VLAAMS GEWEST
Art. 34
Art. 34 VLAAMS GEWEST
Art. 35
Art. 35 VLAAMS GEWEST
Art. 36
Art. 36 VLAAMS GEWEST
HOOFDSTUK IX. – Controlebepalingen.
Art. 37
Art. 37 VLAAMS GEWEST
Art. 38
Art. 38 VLAAMS GEWEST
HOOFDSTUK X.. – Overgangsbepalingen.
Art. 39
HOOFDSTUK XI. – Slotbepalingen.
Art. 40-42
BIJLAGEN.
Art. N1-N5
Art. N5 VLAAMS GEWEST

Tekst Inhoudstafel Begin
HOOFDSTUK I. – Algemene bepalingen.

Artikel 1. Dit besluit zet de Richtlijn 96/35/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 1996 betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren en de Richtlijn 2000/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 april 2000 betreffende de minimumeisen voor het examen voor veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren om in Belgisch recht.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° ” ADR ” : het Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg en zijn bijlagen, ondertekend op 30 september 1957 en goedgekeurd door de wet van 10 augustus 1960;
2° [2 ” COTIF ” : het verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer, gesloten te Vilnius op 3 juni 1999, als gewijzigd;]2
3° [2 ” RID ” : het reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, als opgenomen in bijlage C bij het verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF), gesloten te Vilnius op 3 juni 1999, als gewijzigd;]2
4° ” [1 ADN : de bijlage bij het koninklijk besluit van 31 juli 2009 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren; ]1
5° ” gevaarlijke goederen ” : de goederen die als gevaarlijke goederen gedefinieerd worden in afdeling 1.2.1 van bijlage A bij het ADR en deel 2 van het RID;
6° ” klassen ” : de klassen van gevaarlijke goederen opgesomd in onderafdeling 2.1.1.1 van bijlage A bij het ADR;
7° ” UN-nummers ” : de nummers die een gevaarlijk goed of een groep van gevaarlijke goederen identificeren zoals vastgelegd in deel 3 van de ” Recommendations on the Transport of Dangerous Goods – Model Regulations “, gepubliceerd door de Verenigde Naties, in zijn meest recente uitgave;
8° ” onderneming ” : elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of groepering van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk onder de overheid ressorterend lichaam, ongeacht of het een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een overheid met rechtspersoonlijkheid, die gevaarlijke goederen vervoert, laadt of lost;
9° ” eindbestemming ” : een onderneming waar transporten van gevaarlijke goederen toekomen die onder het toepassingsgebied van dit besluit vallen, maar van waaruit geen dergelijke transporten vertrekken;
10° ” veiligheidsadviseur ” : elke persoon die door de bedrijfsleider wordt aangewezen om de in artikelen 5 en 6 bedoelde taken en functies te vervullen, en die in het bezit is van het in artikel 7 bedoeld scholingscertificaat;
11° ” bevoegde overheid ” :
– wanneer het gaat om de gevaarlijke goederen van klasse 1, de Minister tot wiens bevoegdheid de Economie behoort;
– wanneer het gaat om gevaarlijke goederen van klasse 7, de Minister van Binnenlandse Zaken voor wat betreft artikel 37 en het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle opgericht door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle in de andere gevallen;
– wanneer het gaat om de gevaarlijke goederen van de andere klassen, de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort.
12° ” gemachtigde ” :
– van de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort :
– wanneer het gaat over de zaken die specifiek zijn voor het vervoer over de binnenwateren, de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer;
– wanneer het gaat over de zaken die specifiek zijn voor het vervoer per spoor, de zaken die specifiek zijn voor het vervoer over de weg en de zaken die gemeenschappelijk zijn voor meer dan één vervoerswijze, de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Vervoer te Land;
– van de Minister tot wiens bevoegdheid de Dienst der Springstoffen behoort : het hoofd van de Dienst der Springstoffen van de federale overheidsdienst die het vervoer van gevaarlijke goederen van klasse 1 onder zijn bevoegdheid heeft;
– van de Minister van Binnenlandse Zaken : (de Directeur-generaal van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle of zijn gemachtigde). <KB 2007-07-26/30, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
———-
(1)<KB 2011-07-04/01, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 30-06-2011>
(2)<KB 2012-02-17/02, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 02-03-2012>

Art. 2_VLAAMS_GEWEST.
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° ” ADR ” : het Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg en zijn bijlagen, ondertekend op 30 september 1957 en goedgekeurd door de wet van 10 augustus 1960;
2° [2 ” COTIF ” : het verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer, gesloten te Vilnius op 3 juni 1999, als gewijzigd;]2
3° [2 ” RID ” : het reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, als opgenomen in bijlage C bij het verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF), gesloten te Vilnius op 3 juni 1999, als gewijzigd;]2
4° ” [1 ADN : de bijlage bij het koninklijk besluit van 31 juli 2009 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren; ]1
5° ” gevaarlijke goederen ” : de goederen die als gevaarlijke goederen gedefinieerd worden in afdeling 1.2.1 van bijlage A bij het ADR en deel 2 van het RID;
6° ” klassen ” : de klassen van gevaarlijke goederen opgesomd in onderafdeling 2.1.1.1 van bijlage A bij het ADR;
7° ” UN-nummers ” : de nummers die een gevaarlijk goed of een groep van gevaarlijke goederen identificeren zoals vastgelegd in deel 3 van de ” Recommendations on the Transport of Dangerous Goods – Model Regulations “, gepubliceerd door de Verenigde Naties, in zijn meest recente uitgave;
8° ” onderneming ” : elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of groepering van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk onder de overheid ressorterend lichaam, ongeacht of het een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een overheid met rechtspersoonlijkheid, die gevaarlijke goederen vervoert, laadt of lost;
9° ” eindbestemming ” : een onderneming waar transporten van gevaarlijke goederen toekomen die onder het toepassingsgebied van dit besluit vallen, maar van waaruit geen dergelijke transporten vertrekken;
10° ” veiligheidsadviseur ” : elke persoon die door de bedrijfsleider wordt aangewezen om de in artikelen 5 en 6 bedoelde taken en functies te vervullen, en die in het bezit is van het in artikel 7 bedoeld scholingscertificaat;
11° [3 “minister” : de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer;]3
12° [3 “Departement” : het departement, vermeld in artikel 28, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;]3
[3 13° “gemachtigde” : het hoofd van het Departement.]3
———-
(1)<KB 2011-07-04/01, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 30-06-2011>
(2)<KB 2012-02-17/02, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 02-03-2012>
(3)<BVR 2016-03-18/12, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 3.§ 1. Dit besluit is van toepassing op ondernemingen die :
1° gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren vervoeren;
2° de laad-, los-, vul- of verpakkingswerkzaamheden verrichten die met het in 1° vermeld vervoer samenhangen, met inbegrip van de overslag van de weg, het spoor of de binnenwateren naar een andere vervoerswijze of vice-versa.
§ 2. Dit besluit is niet van toepassing op de ondernemingen wier in § 1 omschreven activiteiten zich beperken tot :
1° vervoer uitgevoerd met vervoermiddelen die eigendom zijn of onder de verantwoordelijkheid vallen van de strijdkrachten;
2° [3 vervoer van gevaarlijke goederen waarvoor het ADR, het RID of het ADNR in een vrijstelling volgens afdeling 1.1.3 of hoofdstuk 3.4 of hoofdstuk 3.5 voorziet;]3
3° [1 vervoer van biologische stof, categorie B van UN-nummer 3373 die verpakt is overeenkomstig verpakkingsinstructie P650 van onderafdeling 4.1.4.1 van het ADR, het RID of het [2 ADN]2;]1
4° lossen van gevaarlijke goederen op hun eindbestemming;
5° het binnenlands vervoer, of met dat vervoer samenhangende laad-, los-, vul- of verpakkingswerkzaamheden van minder dan vijftig ton netto gevaarlijke goederen per kalenderjaar, wanneer enkel gevaarlijke goederen behandeld worden die ingedeeld zijn bij de letters A, O of F van klasse 2 of bij verpakkingsgroepen II of III van klassen 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8 en 9.
———-
(1)<KB 2009-03-17/46, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>
(2)<KB 2011-07-04/01, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 30-06-2011>
(3)<KB 2012-02-17/02, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 02-03-2012>

Art. 4. Elke onderneming waarop dit besluit van toepassing is, moet over één of meerdere veiligheidsadviseurs beschikken.

HOOFDSTUK II. – Aanwijzing en taken van de veiligheidsadviseur.

Art. 5. § 1. De veiligheidsadviseur heeft onder de verantwoordelijkheid van de bedrijfsleider in de eerste plaats tot taak om er, binnen de grenzen van de activiteiten van de onderneming, met alle mogelijke middelen en maatregelen voor te zorgen dat deze activiteiten gemakkelijker met inachtneming van de toepasselijke regelgeving en onder optimale veiligheidsvoorwaarden kunnen plaatsvinden. Zijn aan de activiteiten van de onderneming aangepaste taken worden omschreven in bijlage I bij dit besluit.
§ 2. De functie van veiligheidsadviseur mag ook door de bedrijfsleider, door een persoon die binnen de onderneming andere taken vervult of door een persoon die niet tot de onderneming behoort, worden uitgeoefend op voorwaarde dat de betrokkene zijn taken als adviseur daadwerkelijk kan vervullen.
§ 3. Voor de ondernemingen, andere dan de overheidsbedrijven waarvan het personeel onder een statuut valt, moet een arbeidsovereenkomst of een contract voor huur van diensten de onderneming en haar adviseur binden, behoudens wanneer de adviseur de bedrijfsleider is.
§ 4. Wanneer een veiligheidsadviseur bij een onderneming in functie treedt, deelt die onderneming zonder uitstel aan de gemachtigde van de bevoegde overheid het volgende mee :
1° de naam, de voornamen, de nationaliteit, het adres en de geboortedatum van de veiligheidsadviseur;
2° de plaats of plaatsen waar hij zijn activiteit in dienst van de onderneming uitoefent;
3° de aard van zijn juridische band met de onderneming;
4° een kopie van het scholingscertificaat indien dit in een andere Lidstaat van de Europese Unie of in een andere Verdragspartij bij het ADR of RID werd afgeleverd.
§ 5. Wanneer een veiligheidsadviseur bij een onderneming zijn functie niet langer uitoefent, deelt die onderneming dit zonder uitstel aan de gemachtigde van de bevoegde overheid.

Art. 5_VLAAMS_GEWEST.
§ 1. De veiligheidsadviseur heeft onder de verantwoordelijkheid van de bedrijfsleider in de eerste plaats tot taak om er, binnen de grenzen van de activiteiten van de onderneming, met alle mogelijke middelen en maatregelen voor te zorgen dat deze activiteiten gemakkelijker met inachtneming van de toepasselijke regelgeving en onder optimale veiligheidsvoorwaarden kunnen plaatsvinden. Zijn aan de activiteiten van de onderneming aangepaste taken worden omschreven in bijlage I bij dit besluit.
§ 2. De functie van veiligheidsadviseur mag ook door de bedrijfsleider, door een persoon die binnen de onderneming andere taken vervult of door een persoon die niet tot de onderneming behoort, worden uitgeoefend op voorwaarde dat de betrokkene zijn taken als adviseur daadwerkelijk kan vervullen.
§ 3. Voor de ondernemingen, andere dan de overheidsbedrijven waarvan het personeel onder een statuut valt, moet een arbeidsovereenkomst of een contract voor huur van diensten de onderneming en haar adviseur binden, behoudens wanneer de adviseur de bedrijfsleider is.
§ 4. Wanneer een veiligheidsadviseur bij een onderneming in functie treedt, deelt die onderneming zonder uitstel aan de gemachtigde van de [1 minister]1 het volgende mee :
1° de naam, de voornamen, de nationaliteit, het adres en de geboortedatum van de veiligheidsadviseur;
2° de plaats of plaatsen waar hij zijn activiteit in dienst van de onderneming uitoefent;
3° de aard van zijn juridische band met de onderneming;
4° een kopie van het scholingscertificaat indien dit in een andere Lidstaat van de Europese Unie of in een andere Verdragspartij bij het ADR of RID werd afgeleverd.
§ 5. Wanneer een veiligheidsadviseur bij een onderneming zijn functie niet langer uitoefent, deelt die onderneming dit zonder uitstel aan de gemachtigde van de [1 minister]1.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 24, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 6. § 1. Wanneer zich tijdens het vervoer of tijdens de laad-, los-, vul- of verpakkingswerkzaamheden een ongeval heeft voorgedaan dat personen in gevaar heeft gebracht of schade heeft veroorzaakt aan bezittingen of aan het milieu, stelt de betrokken veiligheidsadviseur, na alle ter zake dienende inlichtingen te hebben ingewonnen, een voor de bedrijfsleiding bestemd ongevallenrapport op.
Indien bij dit ongeval goederen van klasse 7 betrokken zijn, wordt een exemplaar van het ongevallenrapport overgemaakt aan het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en, in voorkomend geval, aan de Dienst voor Fysische Controle die dit rapport bijhoudt in het register voorzien in artikel 23 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en van het leefmilieu tegen de gevaren van ioniserende stralingen
Wanneer schade werd veroorzaakt aan het milieu, wordt steeds een exemplaar van het ongevallenrapport overgemaakt aan de terzake bevoegde gewestadministratie
De bevoegde overheid kan daarenboven bepalen dat een exemplaar van het ongevallenrapport overgemaakt dient te worden aan een door haar aan te wijzen dienst of instelling.
§ 2. De veiligheidsadviseur maakt elke opmerking of elk advies, dat hij in het kader van zijn in artikel 5, § 1, omschreven taak formuleert, schriftelijk aan de bedrijfsleiding over.
Hij stelt daarenboven een jaarlijks rapport op, dat ten minste de in bijlage IV opgegeven informatie bevat. De bevoegde overheid kan eisen dat dit rapport ook andere informatie dient te bevatten.
§ 3. Het ongevallenrapport en het jaarlijks rapport moeten gedurende ten minste vijf jaar door de bedrijfsleiding bewaard worden en op eenvoudig verzoek ter beschikking van de bevoegde overheid of van zijn gemachtigde worden gesteld.

Art. 6_VLAAMS_GEWEST.
§ 1. Wanneer zich tijdens het vervoer of tijdens de laad-, los-, vul- of verpakkingswerkzaamheden een ongeval heeft voorgedaan dat personen in gevaar heeft gebracht of schade heeft veroorzaakt aan bezittingen of aan het milieu, stelt de betrokken veiligheidsadviseur, na alle ter zake dienende inlichtingen te hebben ingewonnen, een voor de bedrijfsleiding bestemd ongevallenrapport op.
Indien bij dit ongeval goederen van klasse 7 betrokken zijn, wordt een exemplaar van het ongevallenrapport overgemaakt aan het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en, in voorkomend geval, aan de Dienst voor Fysische Controle die dit rapport bijhoudt in het register voorzien in artikel 23 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en van het leefmilieu tegen de gevaren van ioniserende stralingen
Wanneer schade werd veroorzaakt aan het milieu, wordt steeds een exemplaar van het ongevallenrapport overgemaakt aan de terzake bevoegde gewestadministratie
De [1 minister]1 kan daarenboven bepalen dat een exemplaar van het ongevallenrapport overgemaakt dient te worden aan een door haar aan te wijzen dienst of instelling.
§ 2. De veiligheidsadviseur maakt elke opmerking of elk advies, dat hij in het kader van zijn in artikel 5, § 1, omschreven taak formuleert, schriftelijk aan de bedrijfsleiding over.
Hij stelt daarenboven een jaarlijks rapport op, dat ten minste de in bijlage IV opgegeven informatie bevat. De [1 minister]1 kan eisen dat dit rapport ook andere informatie dient te bevatten.
§ 3. Het ongevallenrapport en het jaarlijks rapport moeten gedurende ten minste vijf jaar door de bedrijfsleiding bewaard worden en op eenvoudig verzoek ter beschikking van de [1 minister]1 of van zijn gemachtigde worden gesteld.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 24, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

HOOFDSTUK III. – Scholingscertificaat.

Art. 7. § 1. De veiligheidsadviseur moet in het bezit zijn van een scholingscertificaat.
§ 2. Het geldigheidsbereik van de scholingscertificaten behelst de vervoerswijzen en de categorie van gevaarlijke goederen waarvoor :
– de in artikel 10 bedoelde scholing werd gevolgd en het in artikel 10 bedoelde overeenstemmend examen met goed gevolg werd afgelegd, of
– de in artikel 28 bedoelde controletest met goed gevolg werd afgelegd.
§ 3. Als één enkele veiligheidsadviseur in een onderneming actief is, moet hij houder zijn van een of meer scholingscertificaten die geldig zijn voor alle categorieën van goederen en alle vervoerswijzen waarop de activiteiten van de onderneming waar hij zijn activiteiten uitoefent, betrekking hebben.
Als in éénzelfde onderneming meerdere veiligheidsadviseurs actief zijn, moet het geheel van de scholingscertificaten geldig zijn voor alle categorieën gevaarlijke goederen en voor alle vervoerswijzen waarop de activiteiten van de onderneming betrekking hebben.

Art. 8. De scholingscertificaten worden opgesteld conform het model in bijlage II en hebben een geldigheid van vijf jaar.

Art. 9.§ 1. Elk scholingscertificaat, afgeleverd door een andere Lidstaat van de Europese Unie in uitvoering van Richtlijn 96/35/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 1996 betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren, wordt tijdens zijn gehele geldigheidsduur aanvaard.
§ 2. Elk scholingscertificaat volgens het model weergegeven in § 1.8.3.18 van bijlage A bij het ADR, afgeleverd door een Verdragspartij van het ADR wordt tijdens zijn gehele geldigheidsduur aanvaard.
§ 3. Elk scholingscertificaat volgens het model weergegeven in § 1.8.3.18 van het RID, afgeleverd door een Verdragspartij van het COTIF wordt tijdens zijn gehele geldigheidsduur aanvaard.
§ 4. Elk scholingscertificaat volgens het model weergegeven in § 1.8.3.18 van het [1 ADN]1, afgeleverd door een Rijnoeverstaat wordt tijdens zijn gehele geldigheidsduur aanvaard.
———-
(1)<KB 2011-07-04/01, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 30-06-2011>

HOOFDSTUK IV. – Scholing.

Art. 10. Om het scholingscertificaat te behalen, moet de kandidaat een scholing krijgen en slagen voor het overeenstemmend examen.

Art. 11. De scholing heeft in de eerste plaats tot doel voldoende kennis te verschaffen over de aan het vervoer van gevaarlijke goederen verbonden gevaren en een voldoende kennis bij te brengen van de wettelijke, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de betrokken takken van vervoer en van de in bijlage I omschreven taken.

Art. 12. § 1. De in artikel 10 bedoelde scholing is beperkt tot één van de volgende categorieën van gevaarlijke goederen :
1° die van klasse 1;
2° die van klasse 7;
3° die van klasse 2;
4° die van alle klassen, behoudens de klassen 1, 2 en 7;
5° [1 die geïdentificeerd door de UN-nummers 1202, 1203, 1223 en 3475, en de luchtvaartbrandstof geklasseerd onder UN-nummers 1268 of 1863.]1
§ 2. Voor iedere in artikel 12, § 1 bedoelde categorie van gevaarlijke goederen bestaat de scholing uit een deel dat gemeenschappelijk is voor het vervoer over de weg, per spoor en over de binnenwateren en uit één of meerdere delen die specifiek zijn aan een vervoerswijze.
§ 3. Indien de kandidaat reeds in het bezit is van een scholingscertificaat geldig voor alle klassen behoudens de klassen 1, 2 en 7, kan de bevoegde overheid vrijstelling verlenen van bepaalde delen van de scholing voor wat betreft de klasse 7.
§ 4. De bevoegde overheid bepaalt de overige nadere regels met betrekking tot de praktische organisatie van de scholing.
———-
(1)<KB 2009-03-17/46, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>

Art. 12_VLAAMS_GEWEST.
§ 1. De in artikel 10 bedoelde scholing is beperkt tot één van de volgende categorieën van gevaarlijke goederen :
1° die van klasse 1;
2° die van klasse 7;
3° die van klasse 2;
4° die van alle klassen, behoudens de klassen 1, 2 en 7;
5° [1 die geïdentificeerd door de UN-nummers 1202, 1203, 1223 en 3475, en de luchtvaartbrandstof geklasseerd onder UN-nummers 1268 of 1863.]1
§ 2. Voor iedere in artikel 12, § 1 bedoelde categorie van gevaarlijke goederen bestaat de scholing uit een deel dat gemeenschappelijk is voor het vervoer over de weg, per spoor en over de binnenwateren en uit één of meerdere delen die specifiek zijn aan een vervoerswijze.
§ 3. Indien de kandidaat reeds in het bezit is van een scholingscertificaat geldig voor alle klassen behoudens de klassen 1, 2 en 7, kan de [2 minister]2 vrijstelling verlenen van bepaalde delen van de scholing voor wat betreft de klasse 7.
§ 4. De [2 minister]2 bepaalt de overige nadere regels met betrekking tot de praktische organisatie van de scholing.
———-
(1)<KB 2009-03-17/46, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>
(2)<BVR 2016-03-18/12, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 13. De scholing voor de gevaarlijke goederen van de klasse 7 wordt georganiseerd door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle of door een overeenkomstig hoofdstuk V erkende instelling.

HOOFDSTUK V. – Erkenning en verplichtingen van de instellingen die de scholing verstrekken.

Art. 14. § 1. De bevoegde overheid erkent de instellingen die de in artikel 10 beoogde scholing verstrekken voor één of meerdere van de in artikel 12 vernoemde vervoerswijzen en categorieën van gevaarlijke goederen die onder haar bevoegdheid vallen, en schorst of trekt in voorkomend geval de erkenning weer in.
§ 2. De bevoegde overheid maakt de erkenning, de schorsing en het intrekken bij wijze van uittreksel bekend in het Belgisch Staatsblad.

Art. 14_VLAAMS_GEWEST.
§ 1. De [1 minister]1 erkent de instellingen die de in artikel 10 beoogde scholing verstrekken voor één of meerdere van de in artikel 12 vernoemde vervoerswijzen en categorieën van gevaarlijke goederen die onder haar bevoegdheid vallen, en schorst of trekt in voorkomend geval de erkenning weer in.
§ 2. De [1 minister]1 maakt de erkenning, de schorsing en het intrekken bij wijze van uittreksel bekend in het Belgisch Staatsblad.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 26, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 15. Om erkend te kunnen worden voor het verstrekken van de in artikel 10 bedoelde scholing moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden :
1° het statuut bezitten van :
– scholingscentrum opgericht door de openbare overheid of door de instellingen die er van afhangen, of
– onderwijsinstelling opgericht of erkend door de Gemeenschappen, of
– private instelling opgericht als vereniging zonder winstgevend doel, of
– officiële beroepsvereniging, of
– instelling van openbaar nut;
2° de scholingen waarvoor de erkenning wordt gevraagd, enkel op het Belgisch grondgebied verstrekken;
3° beschikken over een gepaste infrastructuur alsook het lesmateriaal dat nodig is om de scholing te verstrekken voor groepen van ten minste 10 personen;
4° niet meer dan 30 kandidaten per cyclus aanvaarden;
5° ten minste twee weken vooraf de in artikel 2 genoemde gemachtigde van de bevoegde overheid inlichten omtrent de datum, de plaats en de taal van iedere scholing.

Art. 15_VLAAMS_GEWEST.
Om erkend te kunnen worden voor het verstrekken van de in artikel 10 bedoelde scholing moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden :
1° het statuut bezitten van :
– scholingscentrum opgericht door de openbare overheid of door de instellingen die er van afhangen, of
– onderwijsinstelling opgericht of erkend door de Gemeenschappen, of
– private instelling opgericht als vereniging zonder winstgevend doel, of
– officiële beroepsvereniging, of
– instelling van openbaar nut;
2° de scholingen waarvoor de erkenning wordt gevraagd, enkel op het Belgisch grondgebied verstrekken;
3° beschikken over een gepaste infrastructuur alsook het lesmateriaal dat nodig is om de scholing te verstrekken voor groepen van ten minste 10 personen;
4° niet meer dan 30 kandidaten per cyclus aanvaarden;
5° ten minste twee weken vooraf de in artikel 2 genoemde gemachtigde van de [1 minister]1 inlichten omtrent de datum, de plaats en de taal van iedere scholing.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 26, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 16. § 1. De aanvraag tot erkenning van instellingen die de scholingen verstrekken wordt schriftelijk ingediend bij de in artikel 2 genoemde gemachtigde van de bevoegde overheid.
§ 2. Deze aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten :
1° de benaming, het statuut en het adres van de instelling;
2° een lijst van de in artikel 12 bedoelde categorieën van gevaarlijke goederen en vervoerswijzen waarvoor de erkenning wordt aangevraagd en een gedetailleerd leerplan dat de onderwezen onderwerpen preciseert en het tijdschema en de geplande lesmethodes aangeeft;
3° de lijst van de personen die de scholingen zullen geven, met opgave, voor elk van hen, van de volgende gegevens :
– naam, voornaam, volledig adres en nummer van de identiteitskaart of van het paspoort;
– de kwalificaties van de lesgevers en de domeinen waarin ze werkzaam zijn;
– de aard van zijn juridische band met de instelling die de aanvraag indient;
4° de taal of talen waarin de cursussen verstrekt zullen worden;
5° een beschrijving van de infrastructuur en van het lesmateriaal dat ter beschikking staat, met opgave van het adres van de lokalen alsook de aard en de hoeveelheid van het gebruikte lesmateriaal;
6° het bedrag van het inschrijvingsrecht dat zal gevraagd worden;
7° een verklaring waarin de instelling zich verbindt om te voldoen aan de voorwaarden van artikel 15, 2°, 4° en 5°.
§ 3. De instelling brengt de in § 1 bedoelde gemachtigde onmiddellijk op de hoogte van elke wijziging van de in § 2 omschreven gegevens.

Art. 16_VLAAMS_GEWEST.
§ 1. De aanvraag tot erkenning van instellingen die de scholingen verstrekken wordt schriftelijk ingediend bij de in artikel 2 genoemde gemachtigde van de [1 minister]1.
§ 2. Deze aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten :
1° de benaming, het statuut en het adres van de instelling;
2° een lijst van de in artikel 12 bedoelde categorieën van gevaarlijke goederen en vervoerswijzen waarvoor de erkenning wordt aangevraagd en een gedetailleerd leerplan dat de onderwezen onderwerpen preciseert en het tijdschema en de geplande lesmethodes aangeeft;
3° de lijst van de personen die de scholingen zullen geven, met opgave, voor elk van hen, van de volgende gegevens :
– naam, voornaam, volledig adres en nummer van de identiteitskaart of van het paspoort;
– de kwalificaties van de lesgevers en de domeinen waarin ze werkzaam zijn;
– de aard van zijn juridische band met de instelling die de aanvraag indient;
4° de taal of talen waarin de cursussen verstrekt zullen worden;
5° een beschrijving van de infrastructuur en van het lesmateriaal dat ter beschikking staat, met opgave van het adres van de lokalen alsook de aard en de hoeveelheid van het gebruikte lesmateriaal;
6° het bedrag van het inschrijvingsrecht dat zal gevraagd worden;
7° een verklaring waarin de instelling zich verbindt om te voldoen aan de voorwaarden van artikel 15, 2°, 4° en 5°.
§ 3. De instelling brengt de in § 1 bedoelde gemachtigde onmiddellijk op de hoogte van elke wijziging van de in § 2 omschreven gegevens.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 26, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 17. § 1. De erkenning van de instelling die :
– ofwel niet meer voldoet aan de in artikel 15 voorziene vereisten;
– ofwel de verplichtingen van dit besluit of van de ministeriële besluiten genomen krachtens dit besluit of van de haar verstrekte nadere regels met betrekking tot de praktische organisatie van de scholing niet correct naleeft;
kan voor een termijn van minstens twee maanden en hoogstens zes maanden geschorst worden nadat de verantwoordelijke van de instelling de mogelijkheid heeft gehad om zich te verantwoorden.
§ 2. Indien er ondanks een voorafgaande schorsingsmaatregel en nadat de verantwoordelijke van de instelling de mogelijkheid heeft gehad om zich te verantwoorden, wordt vastgesteld dat de in het eerste lid genoemde voorwaarden nog altijd niet nageleefd worden, wordt de erkenning van de instelling ambtshalve ingetrokken.
§ 3. Gedurende de schorsingsperiode of na de beslissing tot intrekking mag geen enkele scholing beginnen.
§ 4. De schorsing en de intrekking worden per aangetekend schrijven aan de instelling betekend.

Art. 18. De instellingen, bedoeld in artikel 14, houden een jaarregister waarin per volgnummer worden vermeld : de identiteit van de ingeschreven kandidaten, de inschrijvingsdatum, de datum van de gegeven lessen met vermelding, zonder enig wit vlak of leemte, van de aanwezigheid of afwezigheid van de kandidaten. Een kolom moet worden bestemd voor eventuele opmerkingen.
Deze gegevens kunnen ook opgeslagen worden op dragers voor geïnformatiseerde dataverwerking.
Deze gegevens worden gedurende ten minste zes jaar bewaard.

HOOFDSTUK VI. – Examens.

Art. 19. § 1. Het examen bestaat, voor iedere in artikel 12 bedoelde categorie van gevaarlijke goederen, uit een deel dat gemeenschappelijk is voor het vervoer over de weg, per spoor en over de binnenwateren en uit één of meerdere delen die specifiek zijn aan een vervoerswijze.
§ 2. De kandidaat kan enkel deelnemen aan de examens die betrekking hebben op de categorie van gevaarlijke goederen en de delen waarvoor hij de in artikel 10 bedoelde scholing heeft gevolgd.
§ 3. Elk deel van het examen bestaat uit een schriftelijke proef, waarbij aan de kandidaten een vragenlijst wordt voorgelegd.
De vragenlijsten van het gemeenschappelijk deel en van om het even welk deel dat specifiek is aan een vervoerswijze moeten samen bestaan uit minstens 20 open vragen die ten minste betrekking hebben op de in de lijst van bijlage III vermelde onderwerpen. Het is evenwel mogelijk meerkeuzevragen te gebruiken. In dat geval tellen twee meerkeuzevragen als één open vraag.
Bij de onderwerpen moet, telkens aangepast aan de betrokken vervoerswijze, bijzondere aandacht worden besteed aan de volgende onderwerpen :
– algemene preventie- en veiligheidsmaatregelen;
– classificatie van gevaarlijke goederen;
– algemene verpakkingsvoorschriften, met name tanks, tankcontainers en tankwagens;
– de opschriften en gevaarsetiketten;
– de aanduidingen op het vervoerdocument;
– het laden, lossen en stouwen;
– de beroepsopleiding van de bemanning;
– de boorddocumenten en de keuringsdocumenten van het voertuig;
– de veiligheidsinstructies;
– de eisen met betrekking tot het vervoermaterieel.
§ 4. Elk deel van het examen dat specifiek is aan een vervoerswijze omvat een met bijlage I samenhangende analyse van een specifiek geval; elke kandidaat dient deze uit te voeren om aan te tonen dat hij in staat is de taken van een adviseur te vervullen.
§ 5. Om te slagen voor het examen moet de kandidaat ten minste 60 % van de punten halen op elk deel ervan.
§ 6. Per categorie van gevaarlijke goederen moet een kandidaat maar één maal slagen voor het deel van het examen dat gemeenschappelijk is voor het vervoer over de weg, per spoor en over de binnenwateren.

Art. 20. § 1. De bevoegde overheid stelt een examencommissie aan voor klasse 1, een voor klasse 7 en een voor de andere klassen.
§ 2. De examencommissie voor de andere klassen dan klassen 1 en 7 bestaat uit :
1° [1 een voorzitter, aangeduid door de bevoegde overheid;]1
2° twee ondervoorzitters, waarvan één aangeduid wordt door de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Vervoer te Land en de andere door de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer;
3° vier ambtenaren, aangeduid door de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Vervoer te Land;
4° een ambtenaar, aangeduid door de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer;
5° een secretaris, aangeduid door de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Vervoer te Land.
Er is evenwel een onverenigbaarheid tussen het lidmaatschap van die examencommissie en een bestuursfunctie in de instelling bedoeld in artikel 21.
§ 3. De examencommissie voor de klasse 7 bestaat uit :
1° een voorzitter : de in artikel 2 aangeduide gemachtigde;
2° een ondervoorzitter, aangeduid door de voorzitter;
3° drie deskundigen, aangeduid door de voorzitter, waarvan een het secretariaat waarneemt.
§ 4. De examencommissie voor de klasse 1 bestaat uit :
1° een voorzitter : de in artikel 2 aangeduide gemachtigde;
2° een ondervoorzitter, aangeduid door de voorzitter;
3° drie ambtenaren, aangeduid door de voorzitter, waarvan een het secretariaat waarneemt.
§ 5. De examencommissies beraadslagen op geldige wijze als ten minste de helft van de leden aanwezig is.
§ 6. De vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter of bij zijn afwezigheid door de ondervoorzitter.
§ 7. De beslissingen van de examencommissies worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de vergadering beslissend.
§ 8. [1 De examencommissie voor klasse 1 houdt zich bezig met de examens die betrekking hebben op de gevaarlijke goederen van klasse 1. De examencommissie van klasse 7 houdt zich bezig met de examens die betrekking hebben op de gevaarlijke goederen van klasse 7. De examencommissie voor de andere klassen houdt zich bezig met de examens die betrekking hebben op de gevaarlijke goederen van klasse 2, de gevaarlijke goederen van alle klassen behoudens de klassen 1, 2 en 7, en de gevaarlijke goederen die geïdentificeerd worden door de UN-nummers 1202, 1203, 1223 en 3475 en de luchtvaartbrandstof geklasseerd onder UN-nummers 1268 of 1863.]1
§ 9. De examencommissies stellen de vragen op voor de examens en leggen er een verzameling van aan. Deze vragen worden binnen de zes maand na hun ingebruikname toegezonden aan de Europese Commissie.
§ 10. De examencommissies stellen de procedures en regels vast met betrekking tot :
– de examenzittingen;
– de inschrijving van de kandidaten voor de examens;
– de keuze van de vragen en de verbetering van de antwoorden;
– het mededelen van de resultaten van de examens.
§ 11. De examencommissies duiden de verbeteraars aan.
———-
(1)<KB 2009-03-17/46, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>

Art. 20_VLAAMS_GEWEST.
§ 1. [2 De minister stelt een examencommissie aan voor klasse 1, voor klasse 7 en voor de andere klassen.
§ 2. [2 De examencommissie voor de andere klassen dan klasse 1 en 7 bestaat uit :
1° een voorzitter, aangewezen door de minister;
2° twee ondervoorzitters, aangewezen door het hoofd van het Departement;
3° vier personeelsleden van het Departement, aangewezen door het hoofd van het Departement;
4° een secretaris, aangewezen door het hoofd van het Departement.
Er is evenwel een onverenigbaarheid tussen het lidmaatschap van die examencommissie en een bestuursfunctie in de instelling, vermeld in artikel 21.]2
§ 3. [2 De examencommissie voor klasse 7 bestaat uit :
1° een voorzitter, aangewezen door de minister;
2° een ondervoorzitter, aangewezen door de voorzitter;
3° drie deskundigen, aangewezen door de voorzitter, van wie een het secretariaat waarneemt.]2
§ 4. [2 De examencommissie voor klasse 1 bestaat uit :
1° een voorzitter, aangewezen door de minister;
2° een ondervoorzitter, aangewezen door de voorzitter;
3° drie deskundigen, aangewezen door de voorzitter, van wie een het secretariaat waarneemt.]2
§ 5. De examencommissies beraadslagen op geldige wijze als ten minste de helft van de leden aanwezig is.
§ 6. De vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter of bij zijn afwezigheid door de ondervoorzitter.
§ 7. De beslissingen van de examencommissies worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de vergadering beslissend.
§ 8. [1 De examencommissie voor klasse 1 houdt zich bezig met de examens die betrekking hebben op de gevaarlijke goederen van klasse 1. De examencommissie van klasse 7 houdt zich bezig met de examens die betrekking hebben op de gevaarlijke goederen van klasse 7. De examencommissie voor de andere klassen houdt zich bezig met de examens die betrekking hebben op de gevaarlijke goederen van klasse 2, de gevaarlijke goederen van alle klassen behoudens de klassen 1, 2 en 7, en de gevaarlijke goederen die geïdentificeerd worden door de UN-nummers 1202, 1203, 1223 en 3475 en de luchtvaartbrandstof geklasseerd onder UN-nummers 1268 of 1863.]1
§ 9. De examencommissies stellen de vragen op voor de examens en leggen er een verzameling van aan. Deze vragen worden binnen de zes maand na hun ingebruikname toegezonden aan de Europese Commissie.
§ 10. De examencommissies stellen de procedures en regels vast met betrekking tot :
– de examenzittingen;
– de inschrijving van de kandidaten voor de examens;
– de keuze van de vragen en de verbetering van de antwoorden;
– het mededelen van de resultaten van de examens.
§ 11. De examencommissies duiden de verbeteraars aan.
———-
(1)<KB 2009-03-17/46, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>
(2)<BVR 2016-03-18/12, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 21. De bevoegde overheid kan instellingen erkennen om de examencommissie bij te staan voor de materiële organisatie van de examens. Ze trekt in voorkomend geval deze erkenning in nadat de verantwoordelijke van de instelling de mogelijkheid heeft gehad om zich te verantwoorden. Deze instellingen is het toegelaten om de inschrijvingskosten voor de examens te innen bij de kandidaten. De inschrijvingskosten dekken de kosten van de organisatie en van de verbetering. De bevoegde overheid geeft haar goedkeuring over het bedrag. De inschrijving voor de examens is slechts ontvankelijk als de inschrijvingskosten betaald zijn. Deze zijn slechts terugbetaalbaar in geval van overmacht.
De bevoegde overheid maakt de erkenning en het intrekken ervan bij wijze van uittreksel bekend in het Belgisch Staatsblad.

Art. 21_VLAAMS_GEWEST.
De [1 minister]1 kan instellingen erkennen om de examencommissie bij te staan voor de materiële organisatie van de examens. Ze trekt in voorkomend geval deze erkenning in nadat de verantwoordelijke van de instelling de mogelijkheid heeft gehad om zich te verantwoorden. Deze instellingen is het toegelaten om de inschrijvingskosten voor de examens te innen bij de kandidaten. De inschrijvingskosten dekken de kosten van de organisatie en van de verbetering. De [1 minister]1 geeft haar goedkeuring over het bedrag. De inschrijving voor de examens is slechts ontvankelijk als de inschrijvingskosten betaald zijn. Deze zijn slechts terugbetaalbaar in geval van overmacht.
De [1 minister]1 maakt de erkenning en het intrekken ervan bij wijze van uittreksel bekend in het Belgisch Staatsblad.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 22. De erkenningvoorwaarden voor de in artikel 21 bedoelde instelling – hierna ” examencentrum ” genoemd – zijn de volgende :
1° het statuut bezitten van :
– scholingscentrum opgericht door de openbare macht of door de instellingen die er van afhangen, of
– onderwijsinstelling opgericht of erkend door de Gemeenschappen, of
– private instelling opgericht als vereniging zonder winstgevend doel, of
– instellingen van openbaar nut;
2° geen scholingsactiviteit uitoefenen zoals bedoeld in artikel 10;
3° een ervaring van ten minste 3 jaar bezitten in het organiseren van examens in het algemeen;
4° onafhankelijk zijn tegenover enige natuurlijke of rechtspersoon die adviseurs in dienst heeft;
5° beantwoorden aan het in bijlage V opgenomen lastenboek, dat de rechten en de plichten van het examencentrum vastlegt;
6° over personeel beschikken dat een toereikende kennis bezit op het gebied van het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor en over de binnenwateren.

Art. 23. De erkenning van het examencentrum dat :
– ofwel niet meer voldoet aan de erkenningvoorwaarden van artikel 22,
– ofwel de verplichtingen van onderhavig besluit of van de ministeriële besluiten genomen krachtens dit besluit of van de haar door de examencommissie verstrekte nadere regels met betrekking tot de praktische organisatie van de examens niet correct naleeft, wordt ingetrokken nadat de verantwoordelijke van de instelling de mogelijkheid heeft gehad om zich te verantwoorden.

Art. 24. De bevoegde overheid of de in artikel 20 aangewezen examencommissie stelt de overige nadere regels vast met betrekking tot de examens die onder hun bevoegdheid vallen.

Art. 24_VLAAMS_GEWEST.
De [1 minister]1 of de in artikel 20 aangewezen examencommissie stelt de overige nadere regels vast met betrekking tot de examens die onder hun bevoegdheid vallen.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

HOOFDSTUK VII. – Afgifte van de scholingscertificaten.

Art. 25. De scholingscertificaten worden in de maand die volgt op het examen afgeleverd door de in artikel 20 beoogde examencommissies onder de handtekening van een daartoe door hun voorzitter aangeduid lid, behoudens voor de scholingscertificaten geldig voor de klasse 7 die door de bevoegde overheid voor deze klasse worden afgeleverd.

Art. 25_VLAAMS_GEWEST.
De scholingscertificaten worden in de maand die volgt op het examen afgeleverd door de in artikel 20 beoogde examencommissies onder de handtekening van een daartoe door hun voorzitter aangeduid lid, behoudens voor de scholingscertificaten geldig voor de klasse 7 die door de [1 minister]1 voor deze klasse worden afgeleverd.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 26. § 1. Als het scholingscertificaat is verloren gegaan, gestolen, beschadigd, onleesbaar geworden of vernield, kan een duplicaat aangevraagd worden bij de gemachtigde van de bevoegde overheid, behoudens voor scholingscertificaten geldig voor de klasse 7 waar een duplicaat dient aangevraagd te worden bij de bevoegde overheid.
§ 2. Om een duplicaat te verkrijgen :
– doet de houder bij de dichtst bijgelegen politiedienst aangifte van het verlies, van de diefstal of van de vernietiging van zijn getuigschrift en hij voegt bij zijn aanvraag het attest van die aangifte;
– dient het te vervangen certificaat bij de aanvraag om een duplicaat gevoegd te worden als dit wordt aangevraagd om een andere reden dan diefstal, verlies of vernietiging.
§ 3. Het scholingscertificaat dat vervangen werd door een duplicaat verliest zijn geldigheid.
Indien de houder, nadat hem een duplicaat is afgegeven, opnieuw in het bezit komt van het gestolen of verloren scholingscertificaat, dient hij dit onmiddellijk terug te bezorgen aan de overheid die het heeft afgegeven.
§ 4. Op elk duplicaat wordt de vermelding ” DUPLICAAT ” op duidelijke wijze aangebracht.
§ 5. De duplicaten van scholingscertificaten worden afgegeven door de examencommissie, onder de handtekening van een daartoe door zijn voorzitter aangeduid lid, behoudens voor scholingscertificaten geldig voor de klasse 7 die afgegeven worden door de bevoegde overheid.

Art. 26_VLAAMS_GEWEST.
§ 1. Als het scholingscertificaat is verloren gegaan, gestolen, beschadigd, onleesbaar geworden of vernield, kan een duplicaat aangevraagd worden bij de gemachtigde van de [1 minister]1, behoudens voor scholingscertificaten geldig voor de klasse 7 waar een duplicaat dient aangevraagd te worden bij de [1 minister]1.
§ 2. Om een duplicaat te verkrijgen :
– doet de houder bij de dichtst bijgelegen politiedienst aangifte van het verlies, van de diefstal of van de vernietiging van zijn getuigschrift en hij voegt bij zijn aanvraag het attest van die aangifte;
– dient het te vervangen certificaat bij de aanvraag om een duplicaat gevoegd te worden als dit wordt aangevraagd om een andere reden dan diefstal, verlies of vernietiging.
§ 3. Het scholingscertificaat dat vervangen werd door een duplicaat verliest zijn geldigheid.
Indien de houder, nadat hem een duplicaat is afgegeven, opnieuw in het bezit komt van het gestolen of verloren scholingscertificaat, dient hij dit onmiddellijk terug te bezorgen aan de overheid die het heeft afgegeven.
§ 4. Op elk duplicaat wordt de vermelding ” DUPLICAAT ” op duidelijke wijze aangebracht.
§ 5. De duplicaten van scholingscertificaten worden afgegeven door de examencommissie, onder de handtekening van een daartoe door zijn voorzitter aangeduid lid, behoudens voor scholingscertificaten geldig voor de klasse 7 die afgegeven worden door de [1 minister]1.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 27. De bevoegde overheid of de in artikel 20 aangewezen examencommissie bepaalt de overige regels met betrekking tot de afgifte van de scholingscertificaten.

Art. 27_VLAAMS_GEWEST.
De [1 minister]1 of de in artikel 20 aangewezen examencommissie bepaalt de overige regels met betrekking tot de afgifte van de scholingscertificaten.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

HOOFDSTUK VIII. – Verlenging van het scholingscertificaat.

Art. 28. De geldigheid van het scholingscertificaat wordt telkenmale met vijf jaar verlengd indien de houder in de loop van het jaar dat aan de vervaldag van zijn certificaat voorafgaat in een controletest is geslaagd.

Art. 29. Onverminderd de bepalingen van artikel 29 vangt de nieuwe geldigheidsperiode aan vanaf de vervaldatum van het certificaat.

Art. 30. De controletest kan één of meer vervoerswijzen behelzen en is beperkt tot één van de volgende categorieën van gevaarlijke goederen :
1° die van klasse 1;
2° die van klasse 7;
3° die van klasse 2;
4° die van alle klassen, behoudens de klassen 1, 2 en 7;
5° [1 die geïdentificeerd door de UN-nummers 1202, 1203, 1223 en 3475, en de luchtvaartbrandstof geklasseerd onder UN-nummers 1268 of 1863.]1
Enkel de vervoerswijzen en de categorie waarvoor het getuigschrift geldig is komen in aanmerking.
———-
(1)<KB 2009-03-17/46, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>

Art. 31. [1 …]1
———-
(1)<Opgeheven bij KB 2009-03-17/46, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>

Art. 32. [1 …]1
———-
(1)<Opgeheven bij KB 2009-03-17/46, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>

Art. 33. § 1. [1 De voorschriften van artikel 19, met uitzondering van § 2 en § 4, van artikel 20 en van artikel 24 zijn bij analogie van toepassing op de in artikel 28 bedoelde controletesten.]1
§ 2. [1 De instellingen die erkend zijn als examencentrum op basis van artikel 21 zijn automatisch ook erkend om de examencommissie bij te staan voor de materiële organisatie van de controletesten. Het is deze instellingen toegelaten om de inschrijvingskosten voor de controletesten te innen bij de kandidaten. De inschrijvingskosten dekken de kosten van de organisatie en van de verbetering. De bevoegde overheid geeft haar goedkeuring over het bedrag. De inschrijving voor de controlekosten is slechts ontvankelijk als de inschrijvingskosten betaald zijn. Deze zijn slechts terugbetaalbaar in geval van overmacht.]1
§ 3. [1 De kandidaat kan enkel deelnemen aan de controletesten die betrekking hebben op de categorie van gevaarlijke goederen en de delen waarvoor hij de in artikel 34 bedoelde bijscholing heeft gevolgd. Daarbij mag hij niet langer afwezig zijn dan hetgeen in § 6 van artikel 34 is vastgelegd.]1
§ 4. Wanneer de instelling de verplichtingen van onderhavig besluit of van de ministeriële besluiten genomen krachtens dit besluit of van de haar door de examencommissie verstrekte nadere regels met betrekking tot de praktische organisatie van de [1 controletesten]1 niet correct naleeft, trekt de bevoegde overheid de in § 2 vermelde erkenning in nadat de verantwoordelijke van de instelling de mogelijkheid heeft gehad om zich te verantwoorden.
———-
(1)<KB 2009-03-17/46, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>

Art. 33_VLAAMS_GEWEST.
§ 1. [1 De voorschriften van artikel 19, met uitzondering van § 2 en § 4, van artikel 20 en van artikel 24 zijn bij analogie van toepassing op de in artikel 28 bedoelde controletesten.]1
§ 2. [1 De instellingen die erkend zijn als examencentrum op basis van artikel 21 zijn automatisch ook erkend om de examencommissie bij te staan voor de materiële organisatie van de controletesten. Het is deze instellingen toegelaten om de inschrijvingskosten voor de controletesten te innen bij de kandidaten. De inschrijvingskosten dekken de kosten van de organisatie en van de verbetering. De [2 minister]2 geeft haar goedkeuring over het bedrag. De inschrijving voor de controlekosten is slechts ontvankelijk als de inschrijvingskosten betaald zijn. Deze zijn slechts terugbetaalbaar in geval van overmacht.]1
§ 3. [1 De kandidaat kan enkel deelnemen aan de controletesten die betrekking hebben op de categorie van gevaarlijke goederen en de delen waarvoor hij de in artikel 34 bedoelde bijscholing heeft gevolgd. Daarbij mag hij niet langer afwezig zijn dan hetgeen in § 6 van artikel 34 is vastgelegd.]1
§ 4. Wanneer de instelling de verplichtingen van onderhavig besluit of van de ministeriële besluiten genomen krachtens dit besluit of van de haar door de examencommissie verstrekte nadere regels met betrekking tot de praktische organisatie van de [1 controletesten]1 niet correct naleeft, trekt de [2 minister]2 de in § 2 vermelde erkenning in nadat de verantwoordelijke van de instelling de mogelijkheid heeft gehad om zich te verantwoorden.
———-
(1)<KB 2009-03-17/46, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>
(2)<BVR 2016-03-18/12, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 34. § 1. De bijscholing heeft in de eerste plaats tot doel te verzekeren dat de kandidaat nog altijd de nodige kennis bezit om de in bijlage I opgesomde taken van de veiligheidsadviseur na te komen, inzonderheid van de bepalingen die ingevoerd werden na de datum van zijn laatste examen of controletest.
§ 2. De voorschriften van artikel 12 en 18 betreffende de scholing zijn bij analogie van toepassing op de bijscholing.
§ 3. De voorschriften van artikelen 14 tot en met 17 betreffende de instellingen die de scholing verstrekken zijn bij analogie van toepassing op de instellingen die de bijscholing verstrekken.
De instellingen die de bijscholing verstrekken moeten :
– tijdens de controletesten de kandidaten op voldoende afstand plaatsen om de objectiviteit en het correcte verloop ervan te garanderen;
– een informaticasysteem installeren met de directie ” vervoer van gevaarlijke stoffen ” voor de overdracht van gegevens betreffende de kandidaten en de controletesten;
– de resultaten van de controletesten en de gegevens betreffende de kandidaten in de kortste tijd aan de directie ” vervoer van gevaarlijke stoffen ” overmaken, d.w.z. in principe binnen de twee weken die volgen op het examen; indien om een belangrijke reden deze termijn meer dan twee weken bedraagt, moet de instelling het uitstel bij de examencommissie motiveren;
– systematisch de aanwezigheid garanderen van één of meer opzichters in voldoende aantal om een correct verloop van de controletesten te verzekeren (één opzichter per 50 kandidaten of gedeelte ervan);
– zich schikken naar de beslissingen van de examencommissie; meer bepaald verplicht ze zich er toe het examenreglement opgesteld door de examencommissie na te leven en te doen naleven.
§ 4. De minimale duur van de bijscholingen is de volgende :
– bijscholing voor één categorie van gevaarlijke goederen : 18 uren voor het initieel deel dat specifiek is aan een welbepaalde vervoerswijze en 3 uren per bijkomend deel dat specifiek is aan een andere vervoerswijze;
– bijscholing voor elke bijkomende categorie van gevaarlijke goederen : 6 uren voor het initieel deel dat specifiek is aan een welbepaalde vervoerswijze en 3 uren per bijkomend deel dat specifiek is aan een andere vervoerswijze.
§ 5. Per dag mag niet meer dan zes uur opleiding verstrekt worden.
§ 6. Tijdens het volgen van het in § 4 van onderhavig artikel omschreven initieel deel van de bijscholing dat specifiek is aan een welbepaalde vervoerswijze voor één categorie van gevaarlijke goederen, mogen de kandidaten niet langer afwezig zijn dan 3 uur. Tijdens het volgen van elke in § 4 van onderhavig artikel omschreven bijscholing voor elke bijkomende categorie van gevaarlijke goederen of elke bijkomende vervoerswijze, mogen de kandidaten niet afwezig zijn.
§ 7. De bevoegde overheid bepaalt de overige regels met betrekking tot de praktische organisatie van de bijscholing.

Art. 34_VLAAMS_GEWEST.
§ 1. De bijscholing heeft in de eerste plaats tot doel te verzekeren dat de kandidaat nog altijd de nodige kennis bezit om de in bijlage I opgesomde taken van de veiligheidsadviseur na te komen, inzonderheid van de bepalingen die ingevoerd werden na de datum van zijn laatste examen of controletest.
§ 2. De voorschriften van artikel 12 en 18 betreffende de scholing zijn bij analogie van toepassing op de bijscholing.
§ 3. De voorschriften van artikelen 14 tot en met 17 betreffende de instellingen die de scholing verstrekken zijn bij analogie van toepassing op de instellingen die de bijscholing verstrekken.
De instellingen die de bijscholing verstrekken moeten :
– tijdens de controletesten de kandidaten op voldoende afstand plaatsen om de objectiviteit en het correcte verloop ervan te garanderen;
– een informaticasysteem installeren met [1 het Departement]1 voor de overdracht van gegevens betreffende de kandidaten en de controletesten;
– de resultaten van de controletesten en de gegevens betreffende de kandidaten in de kortste tijd aan de [1 het Departement]1 overmaken, d.w.z. in principe binnen de twee weken die volgen op het examen; indien om een belangrijke reden deze termijn meer dan twee weken bedraagt, moet de instelling het uitstel bij de examencommissie motiveren;
– systematisch de aanwezigheid garanderen van één of meer opzichters in voldoende aantal om een correct verloop van de controletesten te verzekeren (één opzichter per 50 kandidaten of gedeelte ervan);
– zich schikken naar de beslissingen van de examencommissie; meer bepaald verplicht ze zich er toe het examenreglement opgesteld door de examencommissie na te leven en te doen naleven.
§ 4. De minimale duur van de bijscholingen is de volgende :
– bijscholing voor één categorie van gevaarlijke goederen : 18 uren voor het initieel deel dat specifiek is aan een welbepaalde vervoerswijze en 3 uren per bijkomend deel dat specifiek is aan een andere vervoerswijze;
– bijscholing voor elke bijkomende categorie van gevaarlijke goederen : 6 uren voor het initieel deel dat specifiek is aan een welbepaalde vervoerswijze en 3 uren per bijkomend deel dat specifiek is aan een andere vervoerswijze.
§ 5. Per dag mag niet meer dan zes uur opleiding verstrekt worden.
§ 6. Tijdens het volgen van het in § 4 van onderhavig artikel omschreven initieel deel van de bijscholing dat specifiek is aan een welbepaalde vervoerswijze voor één categorie van gevaarlijke goederen, mogen de kandidaten niet langer afwezig zijn dan 3 uur. Tijdens het volgen van elke in § 4 van onderhavig artikel omschreven bijscholing voor elke bijkomende categorie van gevaarlijke goederen of elke bijkomende vervoerswijze, mogen de kandidaten niet afwezig zijn.
§ 7. De [1 minister]1 bepaalt de overige regels met betrekking tot de praktische organisatie van de bijscholing.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 30, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 35. De scholingscertificaten worden verlengd door de in artikel 33, § 1 beoogde examencommissies onder de handtekening van een daartoe door hun voorzitter aangeduid lid, behoudens voor de scholingscertificaten geldig voor de klasse 7 die door de bevoegde overheid voor deze klasse worden afgeleverd.

Art. 35_VLAAMS_GEWEST.
De scholingscertificaten worden verlengd door de in artikel 33, § 1 beoogde examencommissies onder de handtekening van een daartoe door hun voorzitter aangeduid lid, behoudens voor de scholingscertificaten geldig voor de klasse 7 die door de [1 minister]1 voor deze klasse worden afgeleverd.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 31, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 36. De bevoegde overheid of de via artikel 33, § 1 aangewezen examencommissie bepaalt de overige nadere regels met betrekking tot de afgifte van de verlengde scholingscertificaten.

Art. 36_VLAAMS_GEWEST.
De [1 minister]1 of de via artikel 33, § 1 aangewezen examencommissie bepaalt de overige nadere regels met betrekking tot de afgifte van de verlengde scholingscertificaten.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

HOOFDSTUK IX. – Controlebepalingen.

Art. 37. De bevoegde overheid neemt alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de veiligheidsadviseur zijn taken daadwerkelijk kan vervullen.

Art. 37_VLAAMS_GEWEST.
De [1 minister]1 neemt alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de veiligheidsadviseur zijn taken daadwerkelijk kan vervullen.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

Art. 38. Teneinde de controles te bepalen en te verbeteren, wordt geregeld overleg gepleegd tussen de bevoegde overheden op initiatief van de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer van gevaarlijke goederen behoort.

Art. 38_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij BVR 2016-03-18/12, art. 33, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>

HOOFDSTUK X.. – Overgangsbepalingen.

Art. 39. § 1. De scholingscertificaten die voor het van kracht worden van dit besluit afgegeven werden blijven tot hun vervaldag geldig.
§ 2. De erkenningen bedoeld in artikelen 14 en 21, voor het in voege treden van dit besluit afgeleverd, blijven geldig.

HOOFDSTUK XI. – Slotbepalingen.

Art. 40. Het koninklijk besluit van 1 juli 1999 betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren, wordt opgeheven.

Art. 41. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 42. Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Economie en Onze Minister van Mobiliteit zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.

Art. N1. Bijlage I. LIJST VAN DE TAKEN VAN DE VEILIGHEIDSADVISEUR, BEDOELD IN ARTIKEL 5, § 1.
De veiligheidsadviseur is in het bijzonder belast met de volgende taken :
– nagaan of de voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen worden nageleefd;
– de onderneming van advies dienen bij werkzaamheden die verband houden met het vervoer van gevaarlijke goederen;
De taken van de adviseur omvatten daarnaast met name de bestudering van de volgende praktijken en procedures met betrekking tot de betrokken activiteiten :
– de procedures die er moeten toe leiden dat de voorschriften betreffende de identificatie van de vervoerde gevaarlijke goederen nageleefd worden;
– de werkwijze die de onderneming volgt om bij de aankoop van transportmiddelen rekening te houden met alle speciale vereisten, uitgaande van de vervoerde gevaarlijke goederen;
– de werkwijzen om het voor het vervoer van gevaarlijke goederen of voor het laden en lossen gebruikte materieel te controleren;
– het feit dat de betrokken werknemers van de onderneming een passende opleiding hebben gekregen en deze opleiding in hun dossier vermeld staat;
– de invoering van geschikte noodprocedures bij eventuele ongevallen of incidenten die de veiligheid in het gedrang kunnen brengen tijdens het vervoer, het laden of het lossen van gevaarlijke goederen;
– het verrichten van analyses en zonodig het opstellen van rapporten over de ongevallen, de incidenten of de ernstige inbreuken, die tijdens het vervoer, het laden of het lossen van gevaarlijke goederen vastgesteld worden;
– het invoeren van geschikte maatregelen om een herhaling van ongevallen, voorvallen of ernstige inbreuken te voorkomen;
– de manier waarop, bij de keuze en het gebruik van onderaannemers of andere tussenpersonen, rekening gehouden wordt met de wettelijke voorschriften en de bijzondere behoeften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen;
– de controle of het personeel, dat ingezet wordt bij het vervoer, het laden of het lossen van gevaarlijke goederen, beschikt over gedetailleerde uitvoeringsprocedures en instructies;
– het voeren van sensibilisatiecampagnes t.o.v. de gevaren die verbonden zijn aan het vervoer, het laden of het lossen van gevaarlijke goederen;
– het invoeren van controlemethodes om erop toe te zien dat de veiligheidsdocumenten en -uitrustingen, die het transport moeten begeleiden, zich aan boord van de transportmiddelen bevinden en beantwoorden aan de voorschriften;
– het invoeren van controlemethodes om erop toe te zien dat de voorschriften met betrekking tot het laden en lossen worden nageleefd.

Art. N2. Bijlage II. – SCHOLINGSCERTIFICAAT VOOR VEILIGHEIDSADVISEURS VOOR HET VERVOER VAN GEVAARLIJKE GOEDEREN.
[1
Certificaat nr. :

Kenteken van de staat die het certificaat afgeeft : B

Naam : Voorna(a)m(en) :

Geboortedatum en -plaats : Nationaliteit :

Handtekening van de titularis :
Geldig tot en met ……………………. voor ondernemingen die gevaarlijke goederen vervoeren en voor ondernemingen die met dit vervoer samenhangende laad-, los-, vul- of verpakkingswerkzaamheden verrichten :
alle klassen : weg (1) – spoor (1) – binnenwateren (1)
klasse 1 : weg (1) – spoor (1) – binnenwateren (1)

klasse 2 : weg (1) – spoor (1) – binnenwateren (1)

klasse 7 : weg (1) – spoor (1) – binnenwateren (1)

alle klassen behoudens 1, 2 en 7 : weg (1) – spoor (1) – binnenwateren (1)

UN 1202, 1203, 1223 en 3475, en de luchtvaartbrandstof geklasseerd onder UN 1268 of 1863 : weg (1) – spoor (1) – binnenwateren (1)
Afgegeven door : Verlengd tot en met :
Datum : Door :
Handtekening : Datum :
(1) Doorhalen wat niet past. Handtekening :
]1
———-
(1)<KB 2009-03-17/46, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 07-05-2009>

Art. N3. Bijlage III. – LIJST VAN DE STOF VOOR HET EXAMEN EN DE CONTROLETEST.
De voor de afgifte van het certificaat in aanmerking te nemen kennis moet ten minste betrekking hebben op de volgende onderwerpen :
I. De algemene preventie- en veiligheidsmaatregelen :
– kennis van de soorten gevolgen die kunnen ontstaan bij een ongeval waarbij gevaarlijke goederen betrokken zijn;
– kennis van de voornaamste oorzaken van ongevallen;
II. De nationale bepalingen, communautaire normen en bepalingen van internationale overeenkomsten en akkoorden betreffende de gebruikte tak van vervoer, met name inzake :
1) de classificatie van gevaarlijke goederen :
– de procedure voor de classificatie van oplossingen en mengsels;
– de structuur van de opsomming van de stoffen;
– de klassen van gevaarlijke goederen en de beginselen waarop de classificatie berust;
– de aard van de vervoerde gevaarlijke stoffen en voorwerpen;
– de fysisch-chemische en toxicologische eigenschappen;
2) de algemene verpakkingsvoorschriften, met inbegrip van tanks en tankcontainers :
– de soorten verpakkingen, alsmede de codering en het merken ervan;
– de eisen met betrekking tot de verpakkingen en de voorschriften inzake de beproeving van de verpakkingen;
– de staat van de verpakking en de periodieke controle;
3) de opschriften en gevaarsetiketten :
– de tekst op de gevaarsetiketten;
– het aanbrengen en verwijderen van de gevaarsetiketten;
– signalisatie en etikettering;
4) de aanduidingen op het vervoersdocument :
– de inlichtingen op het vervoersdocument;
5) de wijze van verzending, de beperkingen inzake verzending :
– wagenlading;
– losgestort vervoer;
– vervoer in grote recipiënten voor losgestort vervoer;
– vervoer in containers;
– vervoer in vaste of afneembare tanks;
6) het vervoer van passagiers;
7) verbod van en voorzorgen bij samenlading;
8) het gescheiden houden van stoffen;
9) het beperken van de vervoerde hoeveelheden en de vrijgestelde hoeveelheden;
10) de manipulatie en het stouwen :
– laden en lossen (vullingsgraad);
– stouwen en gescheiden houden;
11) het reinigen en/of ontgassen voor het laden en na het lossen;
12) de bemanning : beroepsopleiding;
13) de boorddocumenten :
– vervoerdocumenten;
– schriftelijke richtlijnen;
– keuringsdocument van het voertuig;
– opleidingsgetuigschrift voor de bestuurders van voertuigen;
– opleidingscertificaat voor de binnenvaart;
– kopie van elke afwijking;
– overige documenten;
14) de veiligheidsinstructies : het toepassen van de instructies en de beschermingsuitrusting van de bestuurder;
15) de voorschriften inzake bewaking : het parkeren;
16) de regels en beperkingen met betrekking tot het verkeer of de binnenvaart;
17) operationele of onvrijwillige lozingen van verontreinigende stoffen;
18) de eisen met betrekking tot het vervoermaterieel.

Art. N4. Bijlage IV. – MINIMALE INHOUD VAN HET JAARLIJKS RAPPORT.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 22-08-2006, p. 41676).

Art. N5. Bijlage V. LASTENBOEK TOT VASTSTELLING VAN DE RECHTEN EN DE VERPLICHTINGEN VAN HET ERKEND EXAMENCENTRUM KRACHTENS ARTIKEL 22.
1. Infrastructuur
– Het examencentrum moet over aangepaste en voldoende ruime examenzalen beschikken om het aantal ingeschreven kandidaten op te vangen. Om de objectiviteit en het correct verloop van de proeven te garanderen moeten de kandidaten op voldoende afstand kunnen worden geplaatst.
2. Organisatie
– De examens zullen vanaf september tot midden juli worden georganiseerd;
– De examens zullen zoveel mogelijk uiterlijk twee weken na het einde van de cursus plaats hebben.
– Het examencentrum verbindt er zich toe om een informaticasysteem te installeren voor de gegevensoverdracht betreffende de organisatie van de examens (naam van de kandidaten, plaats en datum van het examen) tussen het examencentrum en de opleidingsinrichtingen.
– Het installeert een informaticasysteem met de directie ” vervoer van gevaarlijke stoffen ” om de gegevens betreffende de kandidaten en de examenresultaten over te maken.
– De examenresultaten en de gegevens betreffende de kandidaten worden in de kortste tijd aan de directie ” vervoer van gevaarlijke stoffen ” overgemaakt, d.w.z. in principe binnen de twee weken die volgen op het examen. Indien om een belangrijke reden deze termijn meer dan twee weken bedraagt, moet het examencentrum het uitstel bij de examencommissie motiveren.
3. Personeel
– Het examencentrum garandeert systematisch de aanwezigheid van één of meer opzichters, in voldoende aantal om een correct verloop van het examen te verzekeren (één opzichter per 50 kandidaten of gedeelte ervan). Deze personen mogen geen opleidingen geven.
– Het examencentrum verzekert zich van de diensten van een voldoende aantal verbeteraars; deze moeten ambtenaren zijn bij de directie ” vervoer van gevaarlijke stoffen “.
4. Inschrijvingsrecht
– Het examencentrum stelt het inschrijvingsrecht voor de examens vast; het onderwerpt dit aan de goedkeuring van de bevoegde overheid. Dit inschrijvingsrecht moet alle kosten voor de organisatie en verbetering van de examens dekken. Het deelt het bedrag van het inschrijvingsrecht aan de opleidingsinstellingen en in voorkomend geval aan de kandidaten mee. De inschrijving op de examens is enkel ontvankelijk na kwijting van het inschrijvingsrecht.
– Het examencentrum installeert, in samenwerking met de opleidingsinrichtingen, een gepaste procedure voor de inning van het inschrijvingsrecht.
5. Diversen
Het examencentrum schikt zich naar de beslissingen van de examencommissie. Meer bepaald verplicht het zich er toe het examenreglement opgesteld door de examencommissie na te leven en te doen naleven.

Art. N5_VLAAMS_GEWEST.
Bijlage V. LASTENBOEK TOT VASTSTELLING VAN DE RECHTEN EN DE VERPLICHTINGEN VAN HET ERKEND EXAMENCENTRUM KRACHTENS ARTIKEL 22.
1. Infrastructuur
– Het examencentrum moet over aangepaste en voldoende ruime examenzalen beschikken om het aantal ingeschreven kandidaten op te vangen. Om de objectiviteit en het correct verloop van de proeven te garanderen moeten de kandidaten op voldoende afstand kunnen worden geplaatst.
2. Organisatie
– De examens zullen vanaf september tot midden juli worden georganiseerd;
– De examens zullen zoveel mogelijk uiterlijk twee weken na het einde van de cursus plaats hebben.
– Het examencentrum verbindt er zich toe om een informaticasysteem te installeren voor de gegevensoverdracht betreffende de organisatie van de examens (naam van de kandidaten, plaats en datum van het examen) tussen het examencentrum en de opleidingsinrichtingen.
– Het installeert een informaticasysteem met [1 het Departement]1 om de gegevens betreffende de kandidaten en de examenresultaten over te maken.
– De examenresultaten en de gegevens betreffende de kandidaten worden in de kortste tijd aan [1 het Departement]1 overgemaakt, d.w.z. in principe binnen de twee weken die volgen op het examen. Indien om een belangrijke reden deze termijn meer dan twee weken bedraagt, moet het examencentrum het uitstel bij de examencommissie motiveren.
3. Personeel
– Het examencentrum garandeert systematisch de aanwezigheid van één of meer opzichters, in voldoende aantal om een correct verloop van het examen te verzekeren (één opzichter per 50 kandidaten of gedeelte ervan). Deze personen mogen geen opleidingen geven.
– Het examencentrum verzekert zich van de diensten van een voldoende aantal verbeteraars; deze moeten ambtenaren zijn bij [1 het Departement]1.
4. Inschrijvingsrecht
– Het examencentrum stelt het inschrijvingsrecht voor de examens vast; het onderwerpt dit aan de goedkeuring van de bevoegde overheid. Dit inschrijvingsrecht moet alle kosten voor de organisatie en verbetering van de examens dekken. Het deelt het bedrag van het inschrijvingsrecht aan de opleidingsinstellingen en in voorkomend geval aan de kandidaten mee. De inschrijving op de examens is enkel ontvankelijk na kwijting van het inschrijvingsrecht.
– Het examencentrum installeert, in samenwerking met de opleidingsinrichtingen, een gepaste procedure voor de inning van het inschrijvingsrecht.
5. Diversen
Het examencentrum schikt zich naar de beslissingen van de examencommissie. Meer bepaald verplicht het zich er toe het examenreglement opgesteld door de examencommissie na te leven en te doen naleven.
———-
(1)<BVR 2016-03-18/12, art. 34, 006; Inwerkingtreding : 05-05-2016>
Handtekening Tekst Inhoudstafel Begin
Gegeven te Brussel, 5 juli 2006.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken,
P. DEWAEL
De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid,
M.VERWILGHEN
De Minister van Mobiliteit,
R. LANDUYT

Aanhef Tekst Inhoudstafel Begin
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen inzonderheid op artikel 1, eerste lid;
Gelet op de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985 en 28 juli 1987 en op artikel 3 zoals gewijzigd bij de wet van 3 mei 1999;
Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij de wet van 2 april 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 juli 1999 betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren;
Gelet op de omstandigheid dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 31 januari 2005;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 39.747/4 gegeven op 13.02.2006 met toepassing van artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Economie, van Onze Minister van Mobiliteit en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Facebooktwitterlinkedinyoutubeinstagramby feather